De handoplegging

Inleiding
De handoplegging is een gebruik die je veel ziet in de Christelijke kerk. In de Bijbel lezen we dat het ook veel gedaan werd door de apostelen, door Jezus en zelfs al in het Oude Testament door profeten en priesters. De context van die handopleggingen varieert echter van offers, zegeningen, genezingen en vergeving van zonden tot aan de ontvangst van de Heilige Geest. Zit er bovennatuurlijke kracht in de handoplegging of is het alleen een ceremoniële handeling? En is de handoplegging nog relevant voor ons vandaag?
Volgens Paulus (vermoedelijk de schrijver van Hebreeën) is de handoplegging absoluut een Christelijk gebruik. Sterker nog, het wordt door hem als één van de fundamentele doctrines genoemd van het Christelijke geloof. Zo worden wij bemoedigd dit fundament te kennen om daarna deze kennis aan anderen te kunnen overgeven en vervolgens te richten op de diepere wijsheid in het Woord. Net als een baby nog melk drinkt van anderen maar al snel zelfstandig het moeilijk verteerbare vlees kan eten en andere melk kan geven.
Hebreeën 6:1–2 (HSV)
Laten wij daarom het eerste onderwijs met betrekking tot Christus laten rusten, en doorgaan tot de volmaaktheid, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, 2 van de leer van de dopen, van de handoplegging, van de opstanding van de doden en van het eeuwig oordeel.
Jammer genoeg staat er niet direct een definitie of instructie van handoplegging in de Bijbel. We zullen dus door de Bijbel heen moeten om er een beeld van te kunnen vormen.
Bijbelse voorbeelden
Zweren bij de HEER
De eerste twee keren dat een handoplegging voor komt is dat niet op het hoofd maar in de lies. In vroegere tijden was dit een manier om een gelofte of eed af te leggen ten overstaan van God. Als je deze eed zou breken zou je de vloek van God over jezelf afroepen, een extra stok achter de deur om jezelf aan de eed te houden. De heup zou volgens Bijbelse historici kunnen duiden op de plek bij de edele delen, de plaats waar het nageslacht van een persoon uit voortkomt. Je zweert dus als het ware bij je nageslacht en God houdt daarbij rekenschap van die eed. Kom je de eed na dan zegent God je nageslacht maar breek je de eed dan roep je een vloek van God over je nageslacht af.
Genesis 24:2–4 (HSV)
2 Toen zei Abraham tegen zijn dienaar, de oudste van zijn huis, die alles wat hij had, beheerde: Leg toch uw hand onder mijn heup. 3 Ik wil u laten zweren bij de HEERE, de God van de hemel en de God van de aarde, dat u voor mijn zoon geen vrouw zult nemen uit de dochters van de Kanaänieten te midden van wie ik woon, 4 maar dat u naar mijn vaderland en mijn familiekring gaat om voor mijn zoon Izak een vrouw te nemen.
Genesis 47:29 (HSV)
29 Toen de dagen voor Israël naderbij kwamen dat hij zou sterven, riep hij zijn zoon Jozef en zei tegen hem: Als ik toch genade in jouw ogen gevonden heb, leg dan toch je hand onder mijn heup en zweer dat je mij goedertierenheid en trouw zult bewijzen. Begraaf mij toch niet in Egypte,
Macht uitoefenen
De hand opleggen kan ook in spreekwoordelijke zin. Bij de Exodus zien we dat God "Zijn hand op Egypte legt" en onder zware plagen Zijn volk bevrijd. In het Nederlands zouden we een soortgelijke spreekwoordelijke uitspraak kunnen doen: "Hij grijpt Egypte bij de strot". Het opleggen van de hand kan dus ook betekenen dat iemand zijn of haar macht uitoefent over waar de hand op wordt gelegd. Ook als God tegen Job spreekt gebruikt Hij de handoplegging als een uitdrukking van macht over een machtig beest.
Exodus 7:4 (HSV)
4 De farao zal niet naar u luisteren, maar Ik zal Mijn hand op Egypte leggen en Mijn legers, Mijn volk, de Israëlieten, uit het land Egypte wegleiden onder zware strafgerichten.
Ezechiël 25:14 (HSV)
14 Ik zal Mijn wraak op Edom leggen door de hand van Mijn volk Israël. Zij zullen tegen Edom handelen overeenkomstig Mijn toorn en overeenkomstig Mijn grimmigheid. Dan zullen zij Mijn wraak kennen, spreekt de Heere HEERE.
Job 40:20–27 (HSV)
20 Kunt u de Leviathan met een vishaak trekken, of zijn tong met een touw neerdrukken? ... 27 Leg uw hand maar eens op hem; denk aan de strijd, doe het niet meer.
Zo geeft God ook Zijn Zoon de macht door Hem Zijn handen op de zee en de rivieren te leggen. De zee en de rivieren zijn vaak een symbolisch beeld van de aardse volken. In Jeremia legt God iets in de handen wat een beeld is van de overdracht van macht en heerschappij.
Psalmen 89:25–28 (HSV)
25 Mijn trouw en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn, zijn hoorn zal in Mijn Naam opgeheven worden. 26 Ik zal zijn hand op de zee leggen, zijn rechterhand op de rivieren. 27 Híj zal tot Mij roepen: U bent mijn Vader, mijn God en de rots van mijn heil. 28 Ja, Ík zal hem tot een eerstgeboren zoon maken, tot de allerhoogste van de koningen van de aarde.
Jesaja 22:21–22 (HSV)
21 Ik zal hem bekleden met uw gewaad, hem uw gordel ombinden, en uw heerschappij zal Ik in zijn hand leggen. Hij zal als een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda. 22 En Ik zal de sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen. Als hij opendoet, zal niemand sluiten. Als hij sluit, zal niemand opendoen.
Oordeel uitspreken
Het is echter niet alleen spreekwoordelijk, we zien ook veelvuldig dat via een fysieke handenoplegging macht wordt uitgeoefend en oordeel wordt uitgesproken over zowel mensen als offerdieren in het tabernakel. In dat geval wordt de hand op het hoofd of de kop gelegd waarna het oordeel wordt voltrokken.
Leviticus 4:33 (HSV)
33 Dan moet hij zijn hand op de kop van het zondoffer leggen en het slachten als een zondoffer op de plaats waar men het brandoffer slacht.
Leviticus 16:21 (HSV)
21 Aäron moet zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en al de ongerechtigheden van de Israëlieten belijden, al hun overtredingen, overeenkomstig al hun zonden. Hij moet die op de kop van de bok leggen en hem door de hand van een man, die daarvoor gereedstaat, de woestijn in sturen.
Leviticus 24:14 (HSV)
14 Breng hem die gevloekt heeft, buiten het kamp. Dan moeten allen die het gehoord hebben, hun handen op zijn hoofd leggen en moet heel de gemeenschap hem stenigen.
In het volgende vers kunnen we lezen dat de "hand op de mond leggen" een uitdrukking is die juist behoed dat iemand verkeerde macht uitoefent door iets verkeerds te zeggen (een verkeerd oordeel te vellen).
Rechters 18:19 (HSV)
19 Daarop zeiden zij tegen hem: Zwijg, leg uw hand op uw mond en ga met ons mee. Wees voor ons tot een vader en een priester. Is het beter dat u een priester bent voor het huis van één man of dat u een priester bent voor een stam en een geslacht in Israël?
Zo spreekt Job over een rechter die de over de geschillen tussen Job en zijn vrienden kan oordelen door het leggen van de handen.
Job 9:33 (HSV)
33 Er is geen scheidsrechter tussen ons, die zijn hand op ons beiden kan leggen.
Toewijding aan God
Naast de offers waarbij dieren geslacht worden of een deel van de oogst aan de HEER wordt gegeven is er ook een beweegoffer. Een beweegoffer is een offer waarbij een persoon zijn leven of een deel van zijn leven weid aan God. Hij beweegt dus als het ware in dienst van of namens God. Zo werden de Levieten door de handoplegging toegewijd tot priester in het tabernakel van de HEER.
Numeri 8:10–11 (HSV)
10 U moet de Levieten voor het aangezicht van de HEERE naderbij laten komen, de Israëlieten moeten hun handen op de Levieten leggen, 11 en Aäron moet uit de Israëlieten de Levieten bewegen als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE; zij zijn bestemd om de dienst van de HEERE te verrichten.
Zo werden er ook handen gelegd op personen die werden aangesteld over het volk van de HEER.
Numeri 27:18–23 (HSV)
18 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Neem Jozua bij u, de zoon van Nun, een man in wie de Geest is, en leg uw hand op hem. 19 Plaats hem voor de priester Eleazar en voor heel de gemeenschap, en draag voor hun ogen het bevel aan hem over. 20 Leg een deel van uw waardigheid op hem. Dan zal heel de gemeenschap van de Israëlieten naar hem luisteren. ... 23 Hij legde hem zijn handen op en droeg hem het bevel over, zoals de HEERE door de dienst van Mozes gesproken had.
Dit gebruik zien we ook terug in het Nieuwe Testament, als er door de apostelen of ouderlingen mensen worden aangesteld die een officiële taak gingen vervullen in een Gemeente.
Handelingen 6:3–6 (HSV)
3 Zie daarom uit, broeders, naar zeven mannen uit uw midden, van wie men een goed getuigenis geeft, vol van de Heilige Geest en van wijsheid, die wij voor deze noodzakelijke taak zullen aanstellen. 4 Wij echter zullen volharden in het gebed en in de bediening van het Woord. 5 En dit woord behaagde heel de menigte; en zij kozen Stefanus, een man vol van geloof en van de Heilige Geest, Filippus, Prochorus, Nicanor, Timon, Parmenas en Nicolaüs, een proseliet uit Antiochië. 6 Zij leidden hen vóór de apostelen, en die legden hun, nadat zij gebeden hadden, de handen op.
1 Timoteüs 4:6–16 (HSV)
6 Als u de broeders deze dingen voorhoudt, zult u een goed dienaar van Jezus Christus zijn, gevoed door de woorden van het geloof en door de goede leer, die u nagevolgd hebt. ... 11 Beveel deze dingen en onderwijs ze. ... 13 Blijf bezig met het voorlezen, met het vermanen, met het onderwijzen, totdat ik kom. 14 Veronachtzaam de genadegave niet die in u is en die u gegeven is door profetie, met handoplegging door de raad van ouderlingen.
Zegeningen
Door het opleggen van handen worden ook zegeningen uitgesproken over personen. Zo spreekt Jacob zijn zegening en de erfenis van het recht van de eerstgeborene (nageslachten van de familie stamboom) uit over Jozef en bekrachtigt dit op een officiële manier door de handoplegging. En zegende Jezus de kinderen die bij Hem wilde komen op een soortgelijke manier.
Genesis 48:14–15 (HSV)
14 Maar Israël stak zijn rechterhand uit en legde die op het hoofd van Efraïm, hoewel deze de jongste was, en hij legde zijn linkerhand op het hoofd van Manasse. Hij kruiste zijn handen, hoewel Manasse de eerstgeborene was. 15 En hij zegende Jozef en zei: ...
Matteüs 19:13–15 (HSV)
13 Toen werden kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij de handen op hen zou leggen en zou bidden; maar de discipelen bestraften hen. 14 Maar Jezus zei: Laat de kinderen begaan en verhinder hen niet bij Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen. 15 En nadat Hij de handen op hen gelegd had, vertrok Hij vandaar.
Kracht uitoefenen
Vanaf de komst van Jezus zien we dat de handoplegging ook gepaard ging met de uitoefening van bovennatuurlijk kracht zoals genezingen.
Marcus 6:5 (HSV)
5 En Hij kon daar geen kracht doen, maar Hij legde slechts enkele zieken de handen op en genas hen.
Marcus 8:25 (HSV)
25 Daarna legde Hij de handen opnieuw op zijn ogen en liet hem weer kijken. En hij was hersteld en zag allen heel duidelijk.
Lucas 4:40 (HSV)
40 Toen de zon onderging, brachten allen die zieken hadden, door allerlei kwalen gekweld, deze zieken bij Hem; en Hij legde ieder van hen de handen op en genas hen.
Handelingen 28:8 (HSV)
8 En het gebeurde dat de vader van Publius, door koorts en buikloop bevangen, op bed lag. Paulus ging naar hem toe, en nadat hij gebeden had, legde hij hem de handen op en maakte hem gezond.
Daarbij werkt de kracht niet door de fysieke handeling van de handoplegging zelf maar door de persoon die de macht en autoriteit heeft gekregen door God, via de Heilige Geest. Zo kunnen we lezen dat Jezus, de apostelen en nog een aantal anderen expliciet deze kracht hadden ontvangen van de Vader.
Matteüs 28:18 (HSV)
18 En Jezus kwam naar hen toe, sprak met hen en zei: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.
Matteüs 10:1 (HSV)
10 En Hij riep Zijn twaalf discipelen bij Zich en gaf hun macht over de onreine geesten om die uit te drijven, en om iedere ziekte en elke kwaal te genezen.
De Heilige Geest geven
De handoplegging werd ook uitgevoerd bij het geven van de Heilige Geest.
Handelingen 8:14–20 (HSV)
14 Toen de apostelen die in Jeruzalem waren, hoorden dat Samaria het Woord van God aangenomen had, stuurden zij Petrus en Johannes naar hen toe, 15 en toen die aangekomen waren, baden zij voor hen dat zij de Heilige Geest mochten ontvangen. 16 (Want Hij was nog op niemand van hen gevallen, maar zij waren alleen gedoopt in de Naam van de Heere Jezus.) 17 Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de Heilige Geest. 18 En toen Simon zag dat de Heilige Geest gegeven werd door middel van de handoplegging van de apostelen, bood hij hun geld aan, 19 en zei: Geef ook mij deze macht, opdat eenieder wie ik de handen opleg, de Heilige Geest ontvangt. 20 Maar Petrus zei tegen hem: Laat uw geld met u naar het verderf gaan, omdat u dacht dat Gods gave door geld verkregen wordt!
Toch is het ook belangrijk om te weten dat de handoplegging niet een bovennatuurlijke kracht op zichzelf is. We kunnen namelijk lezen dat voor de handoplegging naar God wordt gebeden om de Heilige Geest te sturen. De handoplegging is dan alleen een uiterlijke gedraging waardoor zichtbaar is geworden dat God hun gebeden heeft verhoord. Bovendien lezen we ook dat de Heilige Geest wordt ontvangen zonder handoplegging, deze macht is gegeven aan eenieder die in Jezus Christus geloven door het Evangelie te verkondingen.
Handelingen 11:15–18 (HSV)
15 En toen ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, evenals op ons in het begin. 16 En ik herinnerde mij het woord van de Heere, hoe Hij zei: Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden. 17 Als God dan aan hen dezelfde gave gegeven heeft als aan ons die in de Heere Jezus Christus geloven, wie was ik dan dat ik bij machte zou zijn God tegen te houden? 18 En toen zij dit hoorden, waren zij gerustgesteld, en zij verheerlijkten God en zeiden: Zo heeft God dus ook aan de heidenen de bekering gegeven die tot het leven leidt.
Symboliek
We hebben al een aardig beeld kunnen opdoen door alle Bijbelse handopleggingen in de context te zien. In alle gevallen heeft het te maken met macht en kracht uitoefenen vanuit een bepaalde positie in Gods Koninkrijk. Met de handoplegging kan ook de autoriteit van die macht en kracht worden doorgeven aan een ander. Het wordt ook altijd gedaan door mensen die die autoriteit ook zelf ontvangen hebben zoals priesters, profeten, Jezus, de apostelen en ouderlingen.
De hand
De hand of de arm wordt in de bijbel vaak gebruikt als een symbolisch beeld van kracht, macht en de uitoefening daarvan (je daden). Zo gebruik je natuurlijk je handen om dingen vast te pakken of ergens toe te bewegen, met je handen heb je kracht dingen te doen en te veranderen, ten goede of ten kwaad.
Psalmen 24:4 (HSV)
4 Wie rein is van handen en zuiver van hart, wie zijn ziel niet opheft tot wat vals is, en niet bedrieglijk zweert.
Psalmen 26:6 (HSV)
6 Ik was mijn handen in onschuld; ik ga rondom Uw altaar, HEERE,
Psalmen 26:10 (HSV)
10 In hun handen is schandelijk gedrag, hun rechterhand is vol geschenken.
De macht van de hand is beperkt, je kunt met je handen niet de zon verplaatsen of een wolk vastpakken. De hand heeft dus alleen macht over iets wat het kan aanraken, vastpakken óf waar het op wordt gelegd. Ook de kracht van de hand is beperkt, je bent maar zo sterk als je spieren aankunnen, zo ook geeft God autoriteit (de hand) over Zijn Gemeente aan wie dat aankunnen en geeft hij alle mensen macht en kracht zoals Hij dat wil.
Ezechiël 30:24 (HSV)
24 Ik zal de armen van de koning van Babel sterk maken en Ik zal Mijn zwaard in zijn hand geven, maar de armen van de farao zal Ik breken, zodat die voor zijn ogen kermen zal, zoals een dodelijk gewonde kermt.
Johannes 10:28 (HSV)
28 En Ik geef hun eeuwig leven; en zij zullen beslist niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken.
Handelingen 8:19 (HSV)
19 en zei: Geef ook mij deze macht, opdat eenieder wie ik de handen opleg, de Heilige Geest ontvangt.
Het hoofd
Waar de hand meer een beeld is van daden is het hoofd meer een beeld van denken of beslissen. Het hoofd is in de Bijbel dan ook een symbolisch beeld van een persoon die gezag over iets heeft. Zo ben je het hoofd over je eigen lichaam (tenzij je een slaaf bent) maar kan je ook het hoofd zijn over een gezin of bedrijf.
Psalmen 110:6 (HSV)
Hij spreekt recht onder de heidenvolken, vult het slagveld met dode lichamen en verplettert hem die het hoofd is over een groot land.
Efeziërs 5:22–23 (HSV)
22 Vrouwen, wees uw eigen mannen onderdanig, zoals aan de Heere, 23 want de man is hoofd van de vrouw, zoals ook Christus Hoofd van de gemeente is; en Hij is de Behouder van het lichaam.
1 Korintiërs 11:10 (HSV)
10 Daarom moet de vrouw een teken van gezag op het hoofd hebben, omwille van de engelen.
De handoplegging
De hand en het hoofd samen schept een beeld van doen en denken of je daden en je beslissingen. De kracht die je uitoefent binnen de macht die je hebt over iets of iemand. En dit vanuit een goede of een kwade beslissing of begeerte gehandeld. Zo spreekt de Bijbel ook vanuit deze gedachte vanuit zowel de goede als de slechte autoriteit. We lezen in Openbaring dat in de eindtijd mensen zullen worden gemerktekend door de antichrist, hiermee worden ze als het ware eigendom van de antichrist en zullen ze doen en denken naar zijn gezag omdat ze de wereld liefhebben.
Openbaring 13:16–18 (HSV)
16 En het maakt dat men aan allen, kleinen en groten, rijken en armen, vrijen en slaven een merkteken geeft op hun rechterhand of op hun voorhoofd, 17 en het maakt dat niemand kan kopen of verkopen, behalve hij die dat merkteken heeft, of de naam van het beest of het getal van zijn naam. 18 Hier is de wijsheid: wie verstand heeft, laat hij het getal van het beest berekenen, want het is een getal van een mens, en zijn getal is zeshonderdzesenzestig.
Zo ook lezen we dat God al Zijn kinderen een merkteken geeft. Alle gelovigen zijn hierbij Zijn eigendom en zij zullen denken en doen naar Gods gezag omdat ze Hem liefhebben.
Deuteronomium 6:4–8 (HSV)
4 Luister, Israël! De HEERE, onze God, de HEERE is één! 5 Daarom zult u de HEERE, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw kracht. 6 Deze woorden, die ik u heden gebied, moeten in uw hart zijn. 7 U moet ze uw kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat. 8 U moet ze als een teken op uw hand binden en ze moeten als een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn.
Ezechiël 9:4–6 (HSV)
4 En de HEERE zei tegen Hem: Trek midden door de stad, midden door Jeruzalem, en zet een merkteken op de voorhoofden van de mannen die zuchten en kermen over al de gruweldaden die in het midden ervan gedaan worden. ... 6 Dood ouderen, jongemannen en meisjes, kleine kinderen en vrouwen, om hen te gronde te richten. Raak echter niemand aan op wie het merkteken is. Begin vanuit Mijn heiligdom. Toen begonnen zij bij de oudere mannen die zich vóór het huis bevonden.
Conclusie
We hebben nu een goed beeld gekregen van hoe, wanneer en door wie de handen worden opgelegd in de Bijbel en wat de symboliek erachter is. Zo is de hand een beeld van daden en kracht en is het hoofd een beeld van denken en gezag ergens over hebben. De hand opleggen is dan ook een symbool van ergens kracht of macht over hebben of geven. Als je bijvoorbeeld de handen op een lies legt oefen je Gods macht uit over iemands nageslacht en als je de handen op een hoofd legt oefen je Gods macht uit over een persoon of over een groep.
Niet iedereen kan natuurlijk elke kracht en macht uitoefenen via de handoplegging, deze autoriteit moet je wel gegeven zijn vanuit een positie met door God gegeven gezag. Zo hebben de priesters, de profeten, koningen, Jezus, de apostelen en de ouderlingen allemaal expliciet de autoriteit ontvangen van God of van elkaar vanuit een bepaalde positie van autoriteit. De Vader gaf het volledige gezag over de hemel en aarde aan Jezus, Jezus gaf autoriteit over genezingen en uitdrijvingen aan de apostelen en de apostelen gaven aan de ouderlingen autoriteit en randvoorwaarden om mensen aan te stellen in de Gemeentes. De kracht zit niet letterlijk in de fysieke handoplegging maar in de persoon die geautoriseerd is om bepaalde macht en kracht uit te oefenen namens God. Zo deelt de Heilige Geest deze posities en krachten uit aan wie Hij wil en hebben wij allemaal individueel deel aan het Lichaam van Christus.
1 Korintiërs 12:4–14 (HSV)
4 Er is verscheidenheid van genadegaven, maar het is dezelfde Geest. 5 Er is verscheidenheid van bedieningen, en het is dezelfde Heere.
6 Er is verscheidenheid van werkingen, maar het is dezelfde God, Die alles in allen werkt. 7 Aan ieder echter wordt de openbaring van de Geest gegeven tot wat nuttig is voor de ander. ... 11 Al deze dingen echter werkt één en dezelfde Geest, Die aan ieder afzonderlijk uitdeelt zoals Hij wil. 12 Want zoals het lichaam één is en veel leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, hoewel het er veel zijn, één lichaam zijn, zo is het ook met Christus. ... 14 Want ook het lichaam bestaat niet uit één lid, maar uit vele.
Als Christen kunnen wij dus de handen opleggen als een symbool van dat wij een persoon deel heeft of krijgt in de Gemeente. Dit kan dan alleen vanuit een positie van autoriteit gebeuren zoals de Bijbel ons voorschrijft, conform de wil van God.
Efeziërs 4:11–12 (HSV)
11 En Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, weer anderen als evangelisten en nog weer anderen als herders en leraars, 12 om de heiligen toe te rusten, tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus,
De Bijbel waarschuwt ons daarom om niet te haastig mensen aan te stellen maar goed te beoordelen of die persoon door God ook is aangesteld voor een bepaalde positie. Hogere posities in de Gemeente vereisen ook een hogere kennis en relatief goed gedrag en worden ook strenger beoordeeld.
1 Timoteüs 5:22 (HSV)
22 Leg niemand haastig de handen op en heb geen deel aan zonden van anderen. ...
1 Timoteüs 3:2–5 (HSV)
2 Een opziener nu moet onberispelijk zijn, de man van één vrouw, beheerst, bezonnen, eerbaar, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, 3 niet verslaafd aan wijn, niet vechtlustig, niet uit op schandelijke winst, maar welwillend, niet strijdlustig en zonder geldzucht. 4 Hij moet goed leiding geven aan zijn eigen huis, zijn kinderen onderdanig houden, in alle waardigheid. 5 Want als iemand niet weet hoe hij leiding moet geven aan zijn eigen huis, hoe zal hij voor de gemeente van God zorg dragen?
Zo is de handoplegging een symbolische daad van een persoon aanstellen over een bepaalde positie van autoriteit binnen de Gemeente van God. We worden er als Christenen vandaag de dag nog steeds voor geroepen dit te doen mits we dat doen conform Gods wil.