Bijbelstudie Gelijkenissen

De splinter en de balk

MATTHEÜS 7:1–5 (NBV)1 Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt. 2 Want op grond van het oordeel dat je velt, zal er over je geoordeeld worden, en met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden. 3 Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder of zuster, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt? 4 Hoe kun je tegen hen zeggen: “Laat mij de splinter uit je oog verwijderen,” zolang je nog een balk in je eigen oog hebt? 5 Huichelaar, verwijder eerst de balk uit je eigen oog, pas dan zul je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder of zuster te verwijderen.

MATTHEÜS 7:1–5 (NBV)
1 Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt. 2 Want op grond van het oordeel dat je velt, zal er over je geoordeeld worden, en met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden. 3 Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder of zuster, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt? 4 Hoe kun je tegen hen zeggen: “Laat mij de splinter uit je oog verwijderen,” zolang je nog een balk in je eigen oog hebt? 5 Huichelaar, verwijder eerst de balk uit je eigen oog, pas dan zul je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder of zuster te verwijderen.

Velen zullen dit parabel lezen en denken: je moet niet over anderen oordelen want niemand is perfect. Dit is echter niet de kern van deze parabel. Jezus geeft deze parabel aan zijn leerlingen en volgers tijdens de ‘Bergrede’, waar Hij uitleg geeft over de juiste interpretatie van de wet van Mozes in contrast met hoe de huidige wetsgeleerden in Israël de wet uitlegden en uitdroegen.

De parabel is een antwoord op een bepaald gedrag; hypocrisie, van huichelaars, die een oordeel vellen over een ander terwijl ze zelf geen haar beter zijn. Dit was namelijk wat de wetsgeleerden in de ogen van Jezus aan het doen waren.

Hypocrisie van de wetsgeleerden

Dat was zeker niet uniek, Jezus noemde de Farizeeën en Sadduceeën op meerdere gelegenheden ‘huichelaars’. Vaak maakte Hij via uitspraken en parabelen duidelijk dat zij aan de buitenkant religieus waren maar van binnen bezig waren met hun eigen belangen. Zij waren ook, versterkt door de Wet, met de vinger naar anderen aan het wijzen terwijl ze zelf geen haar beter waren.

MATTHEÜS 15:7–8 (NBV)
7 Huichelaars, wat is Jesaja’s profetie toch toepasselijk op u:
8 “Dit volk eert mij met de lippen,
maar hun hart is ver van mij;

MATTHEÜS 23:13 (NBV)
13 Wee jullie, Schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. Jullie gaan er zelf niet binnen, maar laten ook degenen die er willen binnengaan niet toe.

De maatstaf die je zelf bepaalt

Hoe dan wel te oordelen, of moeten we helemaal niet oordelen? Dat ligt er natuurlijk aan wat je bedoelt met oordelen en in welke omstandigheden of vanuit welke autoriteit je dat doet. Een rechter van een land mag natuurlijk wel oordelen op basis van de geldende wetten van dat land. Maar hoe zit dat voor gelovigen en niet-gelovigen onderling?

Paulus schrijft in Romeinen dat gelovigen onderling elkaar in ieder geval niet moeten veroordelen op basis van wat zij vanuit de geloofsovertuiging aannemen, dat is tussen diegene en God, God heeft voor eenieder een eigen plan die wij niet kunnen beoordelen.

ROMEINEN 14:1–4 (NBV)

1 Aanvaard mensen met een zwak geloof zonder hun overtuiging te bestrijden. 2 De een gelooft dat hij alles mag eten, maar iemand die een zwak geloof heeft eet alleen groenten. 3 Wie alles eet mag niet neerzien op iemand die dat niet doet, en wie niet alles eet mag geen oordeel vellen over iemand die dat wel doet, want God heeft hem aanvaard. 4 Wie bent u dat u een oordeel velt over de dienaar van een ander? Of hij wel of niet volhardt in het geloof gaat alleen zijn eigen meester aan – en hij zal volharden, want de Heer heeft de macht hem dat te laten doen.

Over leden binnen de autoriteit van de Gemeente ligt dat echter anders. De Gemeente moet immers alle leden beschermen tegen grote invloeden die de integriteit van de Gemeente kunnen aantasten.

1 KORINTIËRS 5:11–13 (NBV)
11 Wat ik bedoel is dit: u mag niet omgaan met iemand die zichzelf een broeder of zuster noemt, maar in feite een ontuchtpleger is, een geldwolf, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard of uitbuiter. Met zo iemand mag u beslist niet eten. 12 Waarom zouden we over buitenstaanders oordelen? U hoeft toch alleen te oordelen over leden van de gemeente? 13 Over de buitenstaanders zal God oordelen. Maar binnen de gemeente geldt: ‘Verwijder wie kwaad doet uit uw midden.’

Als er binnen de Gemeente een onderling geschil is is het beter dat een van diegenen de grotere zou zijn in die situatie en het onrecht te incasseren. Als dat niet gebeurt zal er toch iemand vanuit de Gemeente een oordeel moeten vellen over de situatie.

1 KORINTIËRS 6:5–7 (NBV)

5 U moest u schamen. Is er dan niet één wijs mens onder u die tussen broeders en zusters uitspraak kan doen? 6 Is het werkelijk nodig dat de een de ander voor het gerecht sleept, en nog wel voor dat van ongelovigen? 7 Het is al treurig genoeg dat er rechtsgeschillen bij u voorkomen. Waarom lijdt u niet liever onrecht? Waarom laat u zich niet liever benadelen?

MATTEÜS 18:15–17 (NBV)

15 Als een van je broeders of zusters tegen je zondigt, moet je die daarover onder vier ogen aanspreken. Als ze luisteren, dan heb je ze voor de gemeente behouden. 16 Luisteren ze niet, neem dan een of twee anderen mee, zodat de zaak zijn beslag krijgt dankzij de verklaring van ten minste twee getuigen. 17 Als ze naar hen niet luisteren, leg het dan voor aan de gemeente. Weigeren ze ook naar de gemeente te luisteren, behandel hen dan zoals je een heiden of een tollenaar behandelt.

Maar ook buiten de Gemeente wordt de gelovige geacht om te oordelen. Niet over of iemand schuldig is of niet, want iedereen is schuldig, maar om op te komen voor de rechtvaardigheid, in het bijzonder voor hen die weerloos zijn.

SPREUKEN 31:8–9 (NBV)

8 Spreek voor hen die weerloos zijn, bescherm het recht van de vertrapten. 9 Spreek, oordeel rechtvaardig, geef de armen en behoeftigen hun recht.

Conclusie

De kern van de parabel is dat wij moeten handelen en oordelen uit het hart. Als wij een ander veroordelen, en wij beletten diegene dezelfde genade te ontvangen die wij zelf hebben ontvangen dan zijn wij hypocriet en handelen we niet uit liefde voor diegene. Als wij genade zijn gegeven dan willen we die genade toch ook aan andere tonen? We gaan toch geen anderen veroordelen terwijl we zelf zijn vrijgesproken? Dat zou een teken zijn dat we de verkeerde intentie in ons hart hebben omdat we niet aan de ander denken.

Er wordt natuurlijk wel van ons verwacht dat we rechtvaardig onderscheid blijven maken tussen wat goed en slecht is. Als het nodig is mogen we ook anderen aanspreken op hun gedrag of onderling geschil, zolang het uit liefde is en opbouwend is tenminste.

MATTHEÜS 7:12 (NBV)
Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen. Dat is het hart van de Wet en de Profeten.

Maar vergeet niet, alleen God kan oordelen over het hart. Hij zal over eenieder oordelen op basis van diens werken, geloof en de gesteldheid van het hart, die alleen Hij kan doorgronden.

Weg van Jezus
Alle rechten voorbehouden 2025
Designed & developed by Mike Noorbeek